De Nobelprijs geneeskunde is zopas toegekend aan de 71-jarige Japanse celbioloog Yoshinori Ohsumi, voor zijn werk rond autofagie. De ontdekkingen van de nieuwe laureaat zijn niet alleen relevant voor het begrip van een aantal ziekten, maar zouden in de toekomst ook tot therapeutische toepassingen kunnen leiden.
Jarenlang beperkte de opsomming van intracellulaire aandachtstrekkers zich tot de kern, de mitochondriën en de ribosomen. Men was zich wel bewust van het bestaan van een reeks vrij amorfe blaasjes in het cytoplasma, maar ze werden zonder veel omhaal weggezet als de vuilnisbakken van de cel. Dat wist men alvast wél in de jaren 50 en 60: als celstructuren versleten raken, worden ze door autofagie afgebroken. Ze raken opgesloten in autofagosomen, die versmelten met lysosomen. In het resulterende compartiment vindt het nodige sloopwerk plaats. Autofagie versnelt bij vasten.
Yoshinori Ohsumi en zijn team publiceerden in 1993 de eerste resultaten van hun werk, waarin ze verwezen naar 15 genen die in gistcellen onontbeerlijk zijn om de autofagie correct te laten verlopen. Later werd aangetoond aan dat vergelijkbare genen aan het werk zijn in dierlijke en menselijke cellen. Dit werk leidde tot nieuwe ontdekkingen: mutaties in de genen die bepalend zijn voor autofagie spelen een rol bij het ontstaan van verschillende ziekten, zoals kanker, diabetes en neurodegeneratieve aandoeningen, waaronder de ziekte van Parkinson of de ziekte van Huntington.
Onderzoek is nu aan de gang om na te gaan of geneesmiddelen die ingrijpen op de autofagie nuttig kunnen zijn bij het behandelen van ziekten.