Minister De Block vroeg de Orde om advies in verband met het statuut en de taalkennis van de 'fellows'. De Orde raadt haar onder meer aan om zich te buigen over de evaluatiesystemen in andere landen die blijkbaar een kritische doorlichting verdienen: in het VK, in Nederland, in Frankrijk en in de VS.

De vraag om advies van de minister kunnen we niet los zien van de huidige heisa over de contingentering. Staat de deur open voor de uitoefening van de geneeskunde in België voor artsen van buiten de Europese Economische Ruimte / Europese Unie (EER/EU) die beschikken over een buiten de EER/EU verkregen beroepskwalificatie? En ook als ze tijdelijk een klinische opleiding volgen in het raam van de medische en wetenschappelijke samenwerking?

Voor de Orde is een strikte evaluatie nodig: de kwaliteit van de beroepscompetenties verworven door opleidingen geneeskunde buiten de EER/EU, loopt immers sterk uiteen. Meer nog: de opleidingstitel zelf kan vragen oproepen met betrekking tot het feit dat hij toegang geeft tot het beroep in het land van oorsprong, de wettelijke bevoegdheid van de structuur die hem uitgereikt heeft, of zelfs de authenticiteit ervan.

Bij een doorlichting moet men nagaan hoe de arts zich voordien gedroeg (eerbaarheid), hoe het staat met zijn fysieke en psychische geschiktheid en of hij met zijn bagage ook geschikt is om geneeskunde uit te oefenen in de Belgische context.

Een vergelijking/doorlichting met systemen in andere landen dringt zich op:

• in het VK -‘Professional and Linguistic Assessments Board (PLAB)'
• in Nederland -‘Algemene kennis- en vaardigheidstoets (AKV) en de Beroepsinhoudelijke toets’-
• in Frankrijk, - de ‘Epreuves de vérification des connaissances’-
• in de VS - ‘Educational commission  for foreign medical graduates certification’ (ECFMG).

Welke criteria moet de minister volgen? De Orde suggereert vormelijke en inhoudelijke aspecten:

• objectiviteit (bijvoorbeeld door een anonieme evaluatie)
• relevantie, zowel wat het onderwerp als de methode van evaluatie betreft.
• wetenschappelijke kennis (zeker in relatie tot het betrokken specialisme).
• kennis van de regelgevende context (patiëntenrechten, ziekte-en invaliditeitsverzekering,…),
• kennis van de Code van geneeskundige plichtenleer
• kennis van de regels inzake goede praktijk
• taalkennis.

Een dergelijke evaluatie moet lopen via de bevoegde instanties (zoals de Orde der artsen voor de kennis van de regels van geneeskundige plichtenleer). De raad zette hiervoor ook de Koninklijke Academie voor Geneeskunde (KAGB) in cc. De KAGB adviseert ook volop over mogelijk nieuwe disciplines in het raam van KB 78 (uitoefening geneeskunst). Een advies dat al tegenwind mocht ontvangen van de Bvas en deze week nog ter sprake zal komen op een studiedag over dat KB.

Niet onbelangrijk, zeker in de gegeven politieke context met stevige regionale verschillen, is dat de toelating geldt voor het hele grondgebied en dus moet de evaluatie eenvormig verlopen.

Tijdelijke opleiding

Voor artsen van buiten de Europese Economische Ruimte / Europese Unie (EER/EU) die tijdelijk een klinische opleiding volgen in het raam van de medische en wetenschappelijke samenwerking, volgen nog enkele kanttekeningen.

• De opleiding moet passen in een samenwerkingsakkoord tussen het orgaan dat de opleiding verzorgt in het land van oorsprong en de bevoegde Belgische instanties, en niet op een individueel akkoord.
• Het model van een dergelijk akkoord moet het resultaat zijn van overleg op federaal niveau.
• Het orgaan dat de opleiding van de kandidaat verzorgt in het land van oorsprong delegeert een deel van de opleiding aan een structuur in België, maar certificeet als enige de bekwaamheid van de arts in opleiding.