Dr. David Simon (Bvas-ABSyM) is bezorgd over het gewicht van medische huizen op het gezondheidsbudget. Volgens hem verzorgen artsen die per prestatie werken, twee keer zoveel patiënten als artsen die volgens forfait werken. De Vereniging van Wijkgezondheidscentra is het niet eens met zijn analyse.
"Wat is het verschil in zorg tussen dokters die werken per prestatie en dokters in medische huizen?" Deze vraag stelt Dr. David Simon, huisarts en beheerder van Absym, zich al een tijdje. Hij levert de conclusies van zijn onderzoek. "Uit de audit die KPMG in 2018 uitvoerde, blijkt dat er gemiddeld zo'n 673 patiënten per FTE huisarts in een medisch huis praktijk voeren, terwijl het landelijk gemiddelde 1200 is. Artsen die per prestatie werken, nemen dus tweemaal zoveel patiënten voor hun rekening als artsen die op basis van een forfait werken."
Toegankelijkheid
Voor hem vermindert de toekenning van een Riziv-nummer aan een praktijk in een medisch huis derhalve de toegankelijkheid van de huisartsgeneeskunde met de helft. Hij herinnert eraan dat "patiënten die de medische huizen verlaten om terug te keren naar een privé-arts, dat vaak doen omdat de artsen in medische huizen weigeren om bij hen thuis te komen." Voor hem is de slogan die stelt dat "de installatie van een medisch huis de toegankelijkheid van de huisarts vergroot, dan ook een leugen. "
Duurder voor de belastingbetaler?
Hij gaat verder in zijn analyse: "In de KCE-studie wordt geconcludeerd dat de honoraria van een arts met forfait de belastingbetaler tweemaal zoveel kosten als die van een arts per prestatie. Dat werd echter "grotendeels" gecompenseerd door het feit dat de kosten van de arts met forfait aanzienlijk lager waren dan die van een arts die per prestatie werkt", luidt het.
Deze studie toonde evenwel het tegendeel aan voor diabetici en dialysepatiënten. Volgens dr. Simon "waren de kosten van artsen in loondienst hoger. Maar dat verschil werd onbelangrijk geacht. Medische huizen behandelen een kleiner aantal patiënten die zich niet kunnen verplaatsen (wat leidt tot een groter aantal aanvullende onderzoeken en ziekenhuisopnames)."
Hij vervolgt: "Het aantal opnames in de spoedeisende hulp werd ook niet vergeleken. Dat kan worden gezien als een belangrijke vertekening die de conclusies van de KCE-studie van 2008 kan omkeren."
Ten slotte vestigt hij de aandacht op verzekeringsorganisaties die net een inventaris hebben gemaakt van risicopatiënten en chronische aandoeningen. "Het KCE zou van deze gelegenheid gebruik moeten maken om de uitgaven die door de twee soorten artsen worden veroorzaakt, opnieuw te vergelijken."
Niet mee eens
Deze analyse wordt in het geheel niet gedeeld door Fanny Dubois, secretaris-generaal van de Vereniging van Wijkgezondheidscentra, die een andere lezing van de situatie heeft: "De ziekteverzekering heeft zich ertoe verbonden de medische huizen een forfait per ingeschreven patiënt te betalen. Er is niet één soort geneeskunde dat meer kost dan een ander aan de sociale zekerheid."
Ook is ze het niet eens met de bewering dat "artsen in medische huizen minder patiënten aannemen": "Dat is niet waar. We zijn genoodzaakt om mensen op wachtlijsten te plaatsen omdat we er zoveel op ons spreekuur krijgen. We zijn overweldigd door de vraag. Ze erkent dat de situatie voor de andere artsen dezelfde moet zijn: "Ik denk trouwens dat de huisartsen die buiten de medische huizen werken, ook veel werk hebben. "Met ons pakket moeten we voor alles betalen. Het is in ons belang om een groot patiëntenbestand te hebben om financieel duurzaam te zijn."
Voor haar toont de realiteit te velde aan dat "de forfaitaire financiering minder geneesmiddelenconsumptie, meer alternatieven voor medicatie, minder specialistenconsumptie, minder beroep op spoedgevallen, minder beroep op revalidatie en minder ziekenhuisopnames mogelijk maakt."
Ze besluit: "De enige realiteit vandaag is dat er niet genoeg artsen zijn om de hele bevolking in (Franstalig) België te behandelen."