Als we zo doorgaan met de toelatingsproef, zal de komende generatie artsen vooral sterk zijn in technologie en wiskunde. Het zullen mensen zijn die tussen hun zestiende en hun achttiende hoofdzakelijk geblokt hebben, en daardoor de laatste rechte lijn van hun adolescentie misgelopen zijn. Dat is de teneur van wat nefroloog Heidi Hoeben schrijft in een brief aan Vlaams minister van Onderwijs Hilde Crevits. Ze geeft daarover vandaag een interview in De Standaard.
“Door de klemtoon te leggen op de exacte wetenschappen, slagen globaal gezien vooral bollebozen. Mensen met het profiel van ingenieur: heel wetenschappelijk onderlegd en met veel interesse voor technologieën, maar minder geneigd om plaats te nemen aan het bed van patiënten”, aldus dr. Hoeben.
Binnen de geselecteerde groep zijn de ambities navenant. Er vindt een “moordende strijd” plaats voor hoogtechnologische specialismen, waardoor er “nauwelijks nog interesse bestaat voor huisarts, geriatrie en psychiatrie.”
Rotterdam als voorbeeld
Heidi Hoeben spreekt met kennis van zaken, want ze heeft zelf een dochter die geneeskunde studeert in Rotterdam, waar men ook met een toelatingsproef werkt: “Maar wat een verschil met de situatie in Vlaanderen. Om te beginnen duurt het toelatingsexamen een hele week lang en worden alle kerncompetenties getest, wat een compleet beeld geeft van de kandidaat. Er wordt uiteraard gepeild naar kennis en inzicht, via een grondige analyse van wetenschappelijke teksten. Maar ook iemands visie op mens en maatschappij staat centraal, en wordt ter sprake gebracht via een heuse sollicitatieprocedure.”
Voorts kaart de Antwerpse nefroloog de impact van de toelatingsproef op de laatste jaren van het secundair onderwijs aan. Jongeren met geneeskundige ambities verwaarlozen hun hobby’s om bijlessen te kunnen volgen. Velen gaan langs bij een repetitorenbureau, wat gemakkelijk tienduizend euro kost. Andermaal komt hier een ongunstig effect naar boven: het zijn veelal jongeren uit gegoede, stimulerende milieus die slagen. De sociale ongelijkheid groeit aan, de diversiteit neemt af.
In het interview van De Standaard wordt de vergelijking met Rotterdam op dat vlak niet doorgetrokken. Het zou interessant zijn om na te gaan of het Nederlandse systeem misschien tegelijk minder stresserend en minder elitair is. Mogelijk is dat zo, omdat de nadruk minder op ‘studeervakken’ ligt.
Profs in het verweer
Prof. Jan Eggermont, voorzitter van de examencommissie, weerlegt in De Standaard de kritiek van dr. Hoeben. Hij wijst erop dat de toelatingsproef ook een gedeelte informatieverwerking omvat, inclusief een communicatieproef. Dat gedeelte weegt even zwaar in de score als de wetenschappelijke proef.
Prof. Jan De Maeseneer (Vakgroep Huisartsgeneeskunde, UGent) onderstreept dat er aan de medische faculteit van zijn universiteit geen techneuten worden opgeleid: “Onze studenten worden zeer goed voorbereid op de empathische kant van het vak. Aan de UGent krijgen ze meer dan vijftig uur communicatietraining, ze gaan naar kansarme wijken, volgen een gezin waar een baby is geboren en een gezin waar iemand chronisch ziek is.”
We geven nog een laatste citaat van dr. Hoeben mee: “Overigens vind ik een toelatingsproef getuigen van een schrijnend gebrek aan vertrouwen in ons secundair onderwijs. Wie bijvoorbeeld zes uur wiskunde volgde in de derde graad, beschikt toch over de nodige voorkennis?” Ho maar, gaan we hier niet voorbij aan de doelstelling van de toelatingsproef? Dat is controle van het contingent, toch?