Voor de CEO van ZAS, Willeke Dijkhoffz, is niet de macht van het getal van belang maar wel de kracht van het getal die het nieuwe ZAS-ziekenhuis vertegenwoordigt. Dat verklaarde ze al eerder en legt ze uit. Ze gaat ook in op het investeringsfonds dat mee goodwill bij artsen creëerde, co-governance en de gevoeligheden van de Belgische Mededingingsautoriteit (BMA).
“Ik lees niet graag dat we een ‘mastodont’ zijn, want daarover gaat het eigenlijk niet. Door onze schaal scheppen we wel de mogelijkheid om heel veel te doen qua (sub)specialiseren, investeren en politiek wegen. Deze krachtenbundeling stelt ons op dat punt tot heel veel in staat. Een kaart die wil ik trekken en niet per se die van absoluut de grootste te willen zijn. Dat geldt niet alleen voor onderzoek waarvoor je een massa data nodig hebt, maar ook voor nichepathologie die volume vereist. De overheid stuurt daarop aan met zijn conventies pancreas- en slokdarmkanker, borstklinieken, ovariumoperaties… We kunnen artsen die daarmee bezig zijn en daar goed in zijn, samenbrengen. Dat is een hele grote luxe.”
De jongste weken stond het ZAS-management onder hoogspanning. Wat heeft gemaakt dat u de artsen over de streep kon trekken na een eerder afspringen van een akkoord?
Willeke Dijkhoffz: “We deden het in twee trappen. Op 24 juni landde de GZA-medische raad al. Bij ZNA-medische raad leefden nog bezorgdheden over de investeringskracht voor de komende jaren. Die bezorgdheden waren terecht omdat we allemaal weten dat ziekenhuizen geen grote spaarpotten meer hebben. De cijfers staan zwaar onder druk. Zou er voldoende investeringsmarge blijven? We onderhandelden een investeringsfonds met de artsen en gaven garanties dat dat fonds de volgende jaren voldoende middelen zal bevatten om te blijven investeren.”
Over welke grootte-orde gaat het dan?
W.D.: “We bouwen die afspraken de volgende jaren op. Elk jaar vullen we het fonds op met een bepaald bedrag. Tegen 2027 willen we daar toch een aantal miljoenen in hebben zitten.“
Hoog op de agenda vandaag staat co-governance artsen-ziekenhuizen. Hoe ziet u die evolueren?
W.D.: “Je kunt er politiek beschouwen een resem voorwaarden aan koppelen met als onderliggende gedachte dat artsen veel bijdragen en dus iets te zeggen willen hebben over de budgetten. Dat vind ik logisch. Toen ik in GZA CEO was, heb ik altijd zo met mijn artsen gewerkt. Ik zal niets door de strot van de artsen duwen als ze daar niet achter staan. Altijd probeer ik in consensus met hen te beslissen.”
“Deze filosofie willen we doortrekken. Ook in vertegenwoordigende organen. We hebben bij ons de klassieke financiële commissie, maar daarnaast evenzeer de commissie financiële regeling en een investeringsfonds. Daar nemen we met de artsen beslissingen, bijvoorbeeld over de aankoop van apparatuur. Op onze talrijke campussen telen we tal van comités waar we ook artsenparticipatie gevraagd hebben. Eigenlijk verwachten we daar een co-ownership.”
“Dat wil niet zeggen dat een medische raad zijn rol niet kan houden: soms kritisch zijn en nauwlettend toezien. Vandaar dat onze medische raden ervoor kozen om aanwezig te zijn in de raad van bestuur van ZAS. In onze statuten is verankerd dat de voorzitter en ondervoorzitter van de medische raad in de raad van bestuur zitten. We zullen ook twee onafhankelijke bestuurders een plaats geven die de artsen anoniem mogen aanduiden. Zo kunnen we ook in het hoogste bestuursorgaan een stuk gebalanceerde input verkrijgen van onze artsen. Tot nu toe waren die onafhankelijke bestuurders verplicht in een netwerk, maar wij trekken dat door voor ZAS.”
Naast een juridische hebt u ook een verpleegkundige opleiding. Is dat een voordeel in uw positie?
“Ik vind van wel. Ik heb acht jaar aan bed gestaan en dus snap je de noden van je patiënten. Ook persoonlijk heb ik thuis veel zorg moeten geven. Ik vind dat cruciaal om een stukje de dynamiek te begrijpen in een ziekenhuis en hoe die patiënten kiezen, los van de financiële oefeningen die we moeten doen.”
Was het niet vreemd dat de interventie van de Belgische Mededingingsautoriteit zoveel voeten in de aarde moest hebben? Als men van bij het begin een aantal voorwaarden had opgelegd, kon het toch sneller gaan?
“Twee dingen daarover: we hebben de BMA moeten leren kennen en leren begrijpen wat hun bezorgdheden waren. Ziekenhuisoverstijgend was dat, het betrof de hele sector. Hun bezorgdheden kwamen er vanuit de bril van de patiënt. Daarover kun je moeilijk boos zijn.”
“Wel blijft de vraag welke ziekenhuizen onder het concurrentiebeding moeten vallen en waar wordt die keuzevrijheid van de patiënt in het gedrang gebracht? Dat moet worden beoordeeld op basis van kwaliteit, toegankelijkheid en betaalbaarheid. Vooral over dat laatste wilde de BMA verbintenissen.”