In zijn laatste rapport stelt het KCE voor permanente huisartsenposten (open 24 uur per dag, 7 dagen per week) te installeren op ziekenhuissites, naast de dienst spoedgevallen. Het Kartel (ASGB/GBO/MoDeS) heeft bedenkingen bij de besluiten van het expertisecentrum. Deze hebben ze samengevat in een ‘minderheidsnota’ die door het KCE openbaar zou moeten worden gemaakt.
De uitgave van een minderheidsnota is een procedure die ervoor moet zorgen dat de beheerraad van het KCE kennisneemt van de bedenkingen die men heeft bij de teneur van een rapport, zelfs al wordt dat rapport door een meerderheid goedgekeurd. Zo meent het Kartel (ASGB/GBO/MoDeS) dat het niet kan instemmen met het organisatiemodel dat door de tekst aanbevolen wordt en met de aanbevelingen in verband met de verdere ontwikkeling van huisartsenwachtposten. “Zich baseren op wat er buiten de landsgrenzen afspeelt, is nuttig maar heeft zijn beperkingen”, geeft Paul De Munck, voorzitter van de GBO, aan. Men moet lessen trekken uit het buitenland rekening houdend met de Belgische context en met wat er al bestaat. Voor hem is het een te haastige conclusie om ‘centra voor niet-geplande acute zorg’ bestaande uit een huisartsenpermanentie en een spoeddienst achter één en dezelfde deur naar voor te schuiven als hét meest aangewezen model. “Wat ontbreekt is een nauwkeurige analyse van het huidige aanbod in België inzake huisartsenwacht, van de efficiëntie en de tevredenheid over de verschillende varianten: huisartsenwachtposten binnen, vlakbij of veraf van een ziekenhuis, structuren die werken met het 1733-nummer of een andere triage zoals het CHU van Luik, structuren die werken zonder triage, modellen die nu al werken in samenwerking met de tweede lijn voor de diepe nacht, enz.” In de ogen van het syndicaat was het aangewezen geweest dat het KCE gezien de elementen die het verzamelde, had toegegeven dat het (nog) niet zo uitgesproken kon zijn.
Een niet-genuanceerde boodschap
De GBO betreurt bovendien dat het KCE zich lijkt te willen neerleggen bij de aantrekkingskracht die de spoeddiensten uitoefenen op het grote publiek. Het centrum maakt bekend dat “71% van de patiënten zich spontaan bij de dienst spoedgevallen aanbiedt zonder doorverwezen te zijn door een arts” en dat, volgens internationale studies, 20 tot 40% “even goed door een huisarts behandeld had kunnen worden”. De logica bestaat er vervolgens in het aanbod anders te organiseren om een antwoord te bieden op de vraag van het publiek, zoals die zich voordoet. “Waarom niet veeleer inzetten op het omdraaien van deze gewoonte?”, betreurt Paul De Munck. “Waarom wil men de bevolking een niet-genuanceerd signaal geven dat in tegenspraak is met alle andere uitspraken in verband met de huisarts als spilfiguur, de huisarts die centraal staat, de huisarts als levenslang begeleider van de patiënt, de huisarts die het GMG beheert, enz.? Een signaal dat zegt: Kom allemaal naar het ziekenhuis! Het was aangewezen het publiek te blijven sensibiliseren om 1733 te gebruiken en tegen de stroom in de vraag aan de nood aan te passen, eerder dan te zeggen ‘U gaat al naar het ziekenhuis, doe zo voort we zorgen wel voor triage ter plaatse’.”
Nog een vrees van het syndicaat: zelfs wanneer men het verbiedt opvolgingsraadplegingen te doen, GMD’s of zorgtrajecten te openen, dan nog bestaat het risico dat dit soort ‘permanent kabinet van huisartsgeneeskunde’ opgericht binnen een ziekenhuissetting een vernietigend effect heeft op de werkuren en de dimensie van continuïteit van de klassieke praktijk. “Het is nu al vaak met bepaalde specialisten erg moeilijk om feedback te krijgen wanneer ze een van onze patiënten zien. Wat zal dat worden bij zij die een huisarts zien in een ziekenhuis? Bovendien gaat dit het ‘consumentisme’ aanscherpen, de eis om alles meteen te krijgen, zelfs wanneer dat niet noodzakelijk is. Waarom zou een patiënt ’s ochtends nog zijn huisarts bellen om te horen dat diens agenda volgeboekt is, maar dat er nog wel een gaatje is om 17 uur of om 9 uur de volgende dag, wanneer hij weet dat hij meteen opgevangen wordt in het ziekenhuis?”
Zoals altijd voor gelijkheid
Ten slotte iets over de verschillen in budget tussen de huisartsenwachtposten. Het KCE legt daar in zijn rapport sterk de nadruk op, iets wat de critici van de huisartsenwachtposten niet nalaten steeds opnieuw te herhalen. Het Centrum citeert dat “ondanks in 2012 vastgelegde maxima” de gemiddelde jaarlijkse functioneringskost 255.000 euro bedraagt, maar dat er uitschieters zijn van 22.000 tot 686.000 euro naargelang van de structuur. De GBO wijst erop dat het zich nooit verzet heeft – “in tegendeel” – tegen een analyse van de efficiëntie van de wachtposten en tegen het vermijden van ondoordachte uitgaven, maar wel pleitte voor een standaardisering van de investeringen. “Meer dan wie ook hebben we steeds gepleit voor gelijkheid”, benadrukt Paul De Munck.
Hij herhaalt dat de GBO, door een macroanalyse van de besteding van openbare middelen in 2014, de vinger legde op een opmerkelijk communautair verschil. Het zuiden van het land is sterk gehecht aan de huisartsenwachtpost zonder dat er sprake is van misplaatste geldhonger. In 2014 kreeg Vlaanderen 55% van de 14 miljoen die de begroting uittrok voor wachtposten. Hiermee werd slechts ongeveer 40% van de bevolking en van de oppervlakte gedekt. Wallonië slaagt er met minder middelen in ongeveer 70% te dekken, wat door de GBO in ons blad verklaard wordt door de tendens van (sommige) Vlaamse huisartsenwachtposten om grote budgetten aan het Riziv te vragen.