Een team uit Groningen onderzocht in de literatuur of chirurgen daadwerkelijk slechter presteren als ze oververmoeid zijn. In simulatiestudies verslechterden vooral de cognitieve prestaties, maar onder praktijkomstandigheden werd het chirurgisch resultaat in veel gevallen nauwelijks beïnvloed. Dat zou te maken kunnen hebben met het feit dat mensen die een operatie ondergaan hun vermoeidheid in ieder geval tijdelijk compenseren door meer inspanning.
Er wordt vaak beweerd dat een onrustige chirurg net zo beperkt is in zijn of haar werk als iemand die auto rijdt met een alcoholgehalte boven de wettelijke limiet. Het is echter moeilijk te zeggen of vermoeide chirurgen echt een veiligheidsrisico vormen voor hun patiënten; eerdere onderzoeken leverden tegenstrijdige conclusies op.
Een team van de universiteiten van Groningen en Utrecht benaderde de kwestie nu met een literatuuronderzoek. Na analyse van 110 real-life en 24 simulatiestudies kwam de onderzoeksgroep tot de volgende conclusie:
- Van de studies die real-life operaties betroffen (in totaal 1.684.073 gevallen), toonde 35% slechtere resultaten als werd aangenomen dat de chirurgen oververmoeid waren.
- In de simulatiestudies met in totaal 460 gesimuleerde procedures had vermoeidheid in 46% van de gevallen een negatieve invloed op de chirurgische prestaties.
Vermoeidheid alleen indirect geregistreerd
Volgens Iris M. Reijmerink van de Rijksuniversiteit Groningen en haar team waren er echter belangrijke punten van kritiek, vooral in de studies die real-life plaatsvonden: Vermoeidheid was bijvoorbeeld meestal helemaal niet direct geregistreerd; in plaats daarvan was het eindpunt van de studie in 86 gevallen slechts gedefinieerd door de vraag of de operatie overdag of 's nachts had plaatsgevonden (in de veronderstelling dat vooral nachtelijke operaties door vermoeidheid gekenmerkt moeten worden).
Verschillende eindpunten
Het resultaat van de daadwerkelijk uitgevoerde operaties werd ook beoordeeld aan de hand van verschillende criteria (naast specifieke complicaties, bijvoorbeeld mortaliteit, recidieven of duur van de ziekenhuisopname). In dat opzicht waren de afzonderlijke onderzoeken zeer heterogeen, benadrukt het team. Daarom was het niet mogelijk om een meta-analyse uit te voeren.
De simulatiestudies maakten daarentegen expliciet gebruik van tests om cognitieve en/of psychomotorische functies te meten. Studies waarin beide werden geregistreerd waren echter in de minderheid; de meeste (n = 18) richtten zich alleen op psychomotorische vaardigheden. Waar beide werden onderzocht, werd een significante achteruitgang gerapporteerd. De grootste problemen werden gezien in de cognitieve prestaties van oververmoeide chirurgen.
Problemen met niet-geautomatiseerde activiteiten
Reijmerink en collega's schrijven: "Veel van de vaardigheden die nodig zijn voor chirurgie zijn in hoge mate geautomatiseerd en kunnen zelfs bij een uitgesproken slaaptekort nog worden opgeroepen, zoals knopen leggen." Daarentegen kunnen meer cognitief veeleisende taken niet meer naar tevredenheid worden uitgevoerd door vermoeide chirurgen, vooral als het gaat om het beslissen in complexe gevallen.
Het team gaat ervan uit dat chirurgen in kritieke situaties proberen naar tevredenheid te presteren ondanks vermoeidheid. Dit werd bovenal waargenomen in de onderzoeken die real-life plaatsvonden. Een verhoogde inspanning kan vermoeidheid tijdelijk compenseren. Als deze fases echter langer duren, kan stress en uiteindelijk burn-out het gevolg zijn.
Meetmethoden zoals in de luchtvaart
In het algemeen wijzen de gegevens volgens Reijmerink et al. op een potentieel significant veiligheidsrisico voor patiënten. Vanwege de zwakke punten van de bestaande onderzoeken roept het team echter op tot verder onderzoek. Zoals al gebruikelijk is in de luchtvaart, zouden er ook objectieve meetmethoden moeten worden gebruikt om de prestaties te registreren, bijvoorbeeld ECG-onderzoeken of het volgen van oogbewegingen.
"Onze studie was gericht op het beoordelen van het effect van niet-spiervermoeidheid bij chirurgen op hun prestaties en patiëntuitkomst", heet het. "Onze resultaten tonen aan dat bijna de helft van de simulatorstudies, samen met een derde van de real-life studies, consequent negatieve effecten van vermoeidheid rapporteren, wat wijst op een aanzienlijke zorg. De discrepantie in resultaten tussen simulator- en real-life studies kan worden verklaard door verhoogde motivatie en inspanningsinvesteringen in real-life studies. De huidige vermoeidheids- en uitkomstmaten, vooral in real-life studies, zijn echter onvoldoende om de impact van vermoeidheid op chirurgische uitkomsten volledig te definiëren vanwege de afwezigheid van directe vermoeidheidsmetingen en ruwe, post-hoc uitkomstmaten."
Toekomstige studies moeten ook kijken naar teamprestaties en zich niet alleen richten op individuen.
https://doi.org/10.1093/bjs/znad397