Toen het VBS communiceerde over een mogelijke hertekening van de eerste lijn (zie ook onze site), leidde dat tot gepikeerde reacties bij zowel Bvas, ASGB/Kartel als Domus Medica. Vooral de manier waarop het VBS het gmd-beheer wou invullen en de taakverdeling zag tussen eerste en tweede lijn, deed stof opwaaien. “De verwarring slaat steeds weer toe bij het gebruik van de term “eerste lijn” of “tweede lijn”, licht VBS-secretaris-generaal Donald Claeys toe.
“In feite is die term uitgevonden door de derde lijn, de enigen die een onbetwiste suprematie claimen en restrictieve toegang tot bepaalde zorg nastreven”, legt hij uit. “Duidelijker zou het zijn te spreken over eerste opvang en tweede opvang. Immers, sommige specialisten worden, meer of minder frequent naargelang hun specialisatie, geconfronteerd met eerste opvang van een gezondheidsprobleem. Dat gebeurt zowel extra- als intramuraal."
"Ook de huisarts zal na deze eerste opvang al dan niet kunnen beslissen of hij de tweede opvang bij complicatie van het gezondheidsprobleem verder zelf wil behandelen. Idem voor de specialist in eerste opvang.”
“Omdat de pediaters blijkbaar steeds weer als voorbeeld kunnen dienen: het kan zijn dat die pediater wenst voor de tweede opvang door te verwijzen naar een pediater-nefroloog. De derde lijn wordt indien nodig beter gedefinieerd als supraregionaal expertisecentrum, liefst zonder link aan een plaats maar eerder gebonden aan een concentratie van experten zelfs op verschillende locaties.”
Zeg niet gmd maar uniek dossier
“In feite spreken we beter van een uniek medisch dossier in plaats van van het gmd”, gaat hij verder. Logisch is dat binnen dit dossier specifieke ook gebruiksvriendelijke en aangepaste zones zullen bestaan."
"Hierbij zal de ene zone het gemakkelijkst zijn in gebruik voor de huisarts, andere delen meer geschikt voor specifieke specialistische programma’s zoals voor oogziekten of voor het dossier bij ziekenhuisopname. Maar de verzameling van alle gegevens is wel gebundeld per burger en toegankelijk voor iedereen met een therapeutische relatie. In de context van de doelmatige zorg lijkt dit zelfs een dossier met voorrang te faciliteren.”
Dr. Claeys ziet het dossier apart van de vergoeding die de huisarts toekomt voor zijn permanente en overkoepelde beschikbaarheid. “Er bestaan mogelijk meer inhoudelijke middelen om het globale werk van de huisarts te appreciëren.”
Tot slot moeten de poliklinieken binnen of buiten de ziekenhuizen gelijk worden behandeld en men dient de de kostenplaatsen die terug te brengen zijn naar het BFM los te zien van de consultatieve voorzieningen. Dat sluit aan bij de nomenclatuurhervorming. “Over die hervorming moeten we niet als Jezuiëten rond de pot blijven draaien. Gaan we werk maken van een geleidelijke maar niet eeuwig durende gelijkschakeling van inkomens?” Dat alles hangt volgens dr. Claeys uiteraard samen met de hervorming van de ziekenhuisfinanciering.