MRI-scans zijn elk jaar verantwoordelijk voor een aanzienlijk deel van de kosten in de gezondheidszorg. Een team van orthopedisch chirurgen uit Florida onderzocht hoe vaak beeldvorming onnodig wordt gebruikt voor chronische nekpijn en ontdekte dat het meestal niet de schuld is van hun specialistische groep.
Soms worden MRI-onderzoeken (Magnetic Resonance Imaging) van de halswervelkolom aangevraagd zonder dat er sprake is van een medisch onderzoek of een duidelijk gedocumenteerde reden. Dat leidt tot onnodige aanvragen voor MRI die klinisch irrelevante resultaten opleveren en uiteindelijk geen verandering in de behandeling van de patiënt tot gevolg hebben. Het debat bij ons is uitermate actueel door de recente invoering van een MRI-indicator in functie van het beleid doelmatige zorg.
Retrospectieve studie
Een team van Amerikaanse orthopedisch chirurgen wilde in een retrospectieve studie uitzoeken of er verschillen zijn tussen specialistische groepen wat betreft praktijkgedrag (d.w.z. bevindingen van de voorgeschiedenis en lichamelijk onderzoek voorafgaand aan de verwijzing voor MRI) dat bepalend is voor het al dan niet verwijzen voor MRI. Andrew Romero van de University of Central Florida/HCA Healthcare GME Consortium in Ocala, Florida, en zijn team analyseerden gegevens van 332 patiënten ouder dan 18 jaar met chronische nekpijn die tussen 2014 en 2018 een MRI ondergingen.
Tot de specialisten die een MRI hadden voorgeschreven en van wie het voorschrijfgedrag werd onderzocht, behoorden neurologen, orthopedisch chirurgen, huisartsen en internisten, revalidatieartsen en pijnartsen. 14% van de MRI's bleek een te lage ACR-score te hebben (American College of Radiology), 36% van de MRI's had een ACR-score die 'mogelijk passend' was en 50% van de MRI's had een ACR-score die 'paste'. De ACR-scores van orthopedisch chirurgen waren gemiddeld 8,4 of de hoogste van alle groepen specialisten, terwijl de ACR-scores van neurologen gemiddeld op 5,5 lagen, de laagste.
De onderzoekers merkten ook op dat in zes gevallen een MRI werd aangevraagd zonder relevante bevindingen van een lichamelijk onderzoek in het dossier van de patiënt; alle zes verwijzingen werden gedaan door huisartsen en internisten.
Meer gedetailleerde onderzoeken
Romero en zijn collega's vonden nog meer verschillen tussen de groepen specialisten: orthopedisch chirurgen voerden meer gedetailleerde onderzoeken uit dan andere specialisten. Een meer gedetailleerd lichamelijk onderzoek resulteerde in de studie in meer correct voorgeschreven MRI's, wat op zijn beurt betekende dat operaties alleen werden uitgevoerd als dat geïndiceerd was.
Neurologen daarentegen beschreven het minst vaak pijn, zoals het karakter van de pijn, verzachtende of verbeterende factoren, en gebruikten minder vaak pijnschalen, hoewel deze informatie significant gerelateerd was aan de ACR-score. Orthopedisch chirurgen daarentegen noteerden het minst vaak alarmerende symptomen zoals koorts, koude rillingen, gewichtsverlies of incontinentie. Dat kan te wijten zijn aan hun afhankelijkheid van verwijzende artsen in deze gevallen.
Orthopedisch chirurgen voerden ook het vaakst lichamelijk onderzoek uit, zoals de test van Spurling of het teken van Lhermitte, samen met differentiërend lichamelijk onderzoek zoals het teken van Tinel of de test van Phalen. Orthopedisch chirurgen waren ook het meest geneigd om de bewegingsreikwijdte te onderzoeken, evenals motorische onderzoeken en een sensorisch onderzoek. Neurologen en pijnartsen testten daarentegen het vaakst reflexen.
Volgens Romero's team kunnen de verwijzingen naar MRI van alle onderzochte groepen specialisten in het onderzoek nog worden verbeterd, maar vooral die van huisartsen en internisten. Speciale training zou nuttig kunnen zijn voor alle artsen - niet alleen huisartsen.
Uiteraard dient dit onderzoek geïnterpreteerd te worden met oog voor de Amerikaanse context.
De auteurs melden geen belangenconflict.
> Meer info over het onderzoek vindt u hier.
> Brief aan hoofdartsen van Riziv-inspectie over NMR-efficiëntie