Arts zonder geschreven ziekenhuisovereenkomst: vogel voor de kat?

In een zeer recent merkwaardig arrest van 4 oktober 2024 oordeelde het Hof van Cassatie dat een arts die in een ziekenhuis wordt toegelaten en er jarenlang werkt, niet noodzakelijk als ziekenhuisarts moet worden beschouwd. Jellina Buelens (Arcas Law, foto): "Voor ons was deze uitspraak ietwat hallucinant."

De ziekenhuisarts is volgens de Ziekenhuiswet “de arts verbonden aan het ziekenhuis”. Wat er onder “verbonden” dient te worden verstaan, wordt verder niet bepaald. Wel blijkt uit de parlementaire voorbereiding van die wet toen dat het begrip ruim dient te worden geïnterpreteerd.

Tot nu toe werd algemeen aangenomen in de rechtsleer en rechtspraak dat wanneer een arts in een ziekenhuis wordt toegelaten om medische activiteit uit te oefenen, hij of zij als ziekenhuisarts moet worden gekwalificeerd. Maar blijkbaar zet Cassatie dat uitgangspunt nu op losse schroeven.

Meester Buelens: "In de rechtsleer en rechtspraak was men het erover eens dat de verbondenheid van de arts met het ziekenhuis kon worden bewezen door feitelijke elementen. Bijvoorbeeld wanneer de erelonen van de arts centraal worden geïnd, het ziekenhuis lokalen, infrastructuur of personeel beschikbaar stelt, of de arts meedraait in de wachtdienst van het ziekenhuis; etc. Het ontbreken van een geschreven overeenkomst kon niet in het nadeel van de arts spelen."

Maar de recente uitspraak van het Hof van Cassatie brengt hier nu dus verandering in. Letterlijk luidt het: "Het onderdeel dat ervan uitgaat dat een arts als ziekenhuisgeneesheer kwalificeert door een juridische band met het ziekenhuis anders dan een aanstelling of een benoeming door de ziekenhuisbeheerder, faalt in zoverre naar recht." Zelfs bewijzen van betaling van de Associatie Heelkunde in dit geval, voor bepaalde prestaties op de medische permanentie van het ziekenhuis, volstaan niet. Nochtans getuigen die bewijzen van een intensieve activiteit. Om er maar enkele te noemen:

  • meer dan 7.000 uur spoedpermanentie;
  • inschakeling in de wachtdienst van het ziekenhuis;
  • deelname aan meer dan 350 MUG-interventies;
  • het ereloon werd centraal werd geïnd;
  • inspringen voor andere artsen en dezelfde beroepskledij dragen.

"Geen bewijs van feitelijke verbondenheid"

Volgens het Hof van Cassatie volstaat het bewijs van een feitelijke verbondenheid niet: de arts dient een (formele) aanstelling of benoeming door de ziekenhuisbeheerder te kunnen aantonen wil de arts als ‘ziekenhuisarts’ kunnen worden beschouwd. Maar wat het bewijs van dergelijke aanstelling of benoeming juist inhoudt? Dat wordt door het Hof niet verduidelijkt. Moet er steeds een schriftelijke overeenkomst tussen ziekenhuis en arts voorliggen, of volstaat het dat het bestuur (bijvoorbeeld in een brief) aan de arts bevestigt dat zijn of haar aanstelling binnen het ziekenhuis gunstig werd gestemd?

Als de arts zich op zijn statuut van ziekenhuisarts wenst te beroepen, ligt de bewijslast hiertoe in elk geval bij de arts, stelt Jellina Buelens vast.

Arcas Law vindt dat merkwaardig, want: "Deze uitspraak brengt de bescherming van de ziekenhuisarts zoals verankerd in de Ziekenhuiswet aan het wankelen. De Ziekenhuiswet voorziet onder meer dat elk ziekenhuis een ‘algemene regeling van rechtsverhoudingen’ moet voorzien die de belangrijkste contractuele afspraken voor alle ziekenhuisartsen beschrijft en die pas tot stand kan komen na verzwaard advies van de medische raad."

"Daarnaast voorziet de Ziekenhuiswet strikte regels, onder andere inzake de beëindiging van de overeenkomst met de ziekenhuisarts en de financiële afspraken over de centraal geïnde erelonen van de ziekenhuisarts.  Artsen die nu in een ziekenhuis werken, en zelfs buiten hun wil om, geen ‘aanstelling of benoeming’ kunnen aantonen, zouden zich niet kunnen beroepen op de bescherming van Ziekenhuiswet. Dat kan uiteraard niet de bedoeling zijn." 

Veel vragen

Dit arrest van het Hof van Cassatie roept dus veel vragen op en zorgt meteen voor rechtsonzekerheid, analyseert Jellina Buelens. Die rechtsonzekerheid strekt zich ook uit tot de artsenvertegenwoording en werking van de medische raad.   De medische raad is immers niet alleen samengesteld uit ziekenhuisartsen, maar oefent ook onder meer zijn bevoegdheden uit ten aanzien van de ziekenhuisartsen inzake hun aanwerving, beëindiging, financiële regeling, etcetera. 

Ze besluit: "Het is op zijn minst contradictorisch te noemen dat de Ziekenhuiswet enerzijds voorziet in de verplichting van het ziekenhuisbeheer om te werken met een individuele overeenkomst voor de artsen die werken in het ziekenhuis, maar dat het ziekenhuisbeheer zich anderzijds zou kunnen stoelen op het ontbreken van diezelfde overeenkomst, wanneer het management de bepalingen uit dezelfde Ziekenhuiswet niet zou respecteren tegenover de arts."

De kans is dan ook groot dat dit nog een staartje krijgt, zelfs al is geen beroep meer mogelijk tegen de uitspraak in Cassatie. "Dit effent het pad voor de uitholling van het statuut van een ziekenhuisarts die soms inderdaad geen geschreven overeenkomst heeft. Arcas Law overweegt zelfs om contact op te nemen met de minister met de vraag om deze materie te verduidelijken. De Ziekenhuiswet is er ter bescherming van de ziekenhuisarts en wat hier gebeurt, kan niet de bedoeling zijn. Dat het ziekenhuis door een eigen fout -artsen geen contract aanbieden- zo die fout kan omzeilen, is eigenlijk absurd."

U wil op dit artikel reageren ?

Toegang tot alle functionaliteiten is gereserveerd voor professionele zorgverleners.

Indien u een professionele zorgverlener bent, dient u zich aan te melden of u gratis te registreren om volledige toegang te krijgen tot deze inhoud.
Bent u journalist of wenst u ons te informeren, schrijf ons dan op redactie@rmnet.be.