Juristen Raf Van Goethem en Sander Briké (Dewallens & partners) gaan in hun boek over artsenassociaties ook in op de positie van de Orde als samenwerken ter sprake komt. Dat laatste aspect lichtte Sander Briké toe bij de publicatie. Hij spitste zich tevens toe op toe- en uittredingsvergoedingen.
Voor 1987 gold een formeel verbod op vennootschappen bij de uitoefening het beroep. Nadien evolueerde dat geleidelijk, eerst via de oude Code. 1991gaf het sein voor de inbouw van de professionele samenwerking in de oude Code, met vanaf 2002 de mogelijkheid tot een professionele samenwerking enerzijds en een kostendelende samenwerking anderzijds. Deze vehikels konden met of zonder rechtspersoonlijkheid worden opgericht zolang maar de Code werd gevolgd. Wel gold de verplichting om vooraf goedkeuring te vragen voor die vehikels. De Orde speelde dus de rol van ‘poortwachter’.
Bleek evenwel dat de Orde niet alleen alles deontologisch bekeek, maar eigenlijk ook juridisch advies gaf (bijvoorbeeld inzake het concurrentiebeding). Dat leidde op een gegeven moment tot een conflict met de rechtbank, waarop de Orde zich op dat vlak terughoudender opstelde en alleen nog vrijblijvend deontologisch advies geeft. Wie dat advies niet opvolgt, pleegt op zich geen deontologische inbreuk. De nieuwe Code vanaf 2018 gaf de functie van ‘poortwachter’ ook op want de statuten opleggen is eruit verdwenen. Op zich was dat al een revolutie.
Toch is nog niet alle onduidelijkheid verdwenen, want orde-adviezen onder de oude Code blijven nog steeds geldig voor de Orde. Wel moeten die via een rechtsbasis in de nieuwe Code gerechtvaardigd zijn.
Toe – en uittredingsvergoedingen
Een van de belangrijkste regels voor vele associaties is uiteraard de toe- en uittredingsvergoeding. Een nieuwe associé legt een geldbedrag op tafel of men werkt via een zogenaamde inloopvergoeding. Daardoor is hij of zij wel meteen deelgenoot, alleen zijn de verdiensten in het begin niet gelijkwaardig. Gradueel zal de nieuwe associé meer verdienen om tot een gelijk niveau met de samenwerkende artsen te komen.
Bij uittreden geldt een gelijkaardig mechanisme, maar daar heet het dat toepasselijk het scheidingsaandeel.
Betwiste adviezen
Door de tijd heen legden bijkomende orde-adviezen diverse problemen bloot. Zo bijvoorbeeld een advies van 14 dec 2002 dat vergoedingen zag als een deel van financiële bepalingen die duidelijk moeten passen in alle afspraken van de associatie. Denk aan de verdeelsleutel binnen een pool. Een dergelijke Inbreng valt wel te verantwoorden bij gedeeltelijke of volledige associaties, maar niet bij samenwerkingsovereenkomsten. Daarin ligt volgens de nationale raad een essentieel verschil.
Wat later, in 2011, rees nog een groter knelpunt. Toen adviseerde de Orde over de cumulatie van de toetredings- en uittredingsvergoeding. Bij een nieuwe associé profiteren bestaande associés van die inbreng, maar als die persoon de associatie verlaat, mag men geen tweede keer langs kassa passeren volgens de Orde. Gevolg: het deontologisch kader kwam in spanning te staan met het rechtskader.
Recent werden die adviezen opgeheven. In juli 2020 kwam Orde weer met een nieuw advies dat opnieuw een resem vragen opriep. “Elke vorm van dichotomie waarbij een jonge arts een deel moet afstaan aan een oudere arts, is juridisch en deontologisch onaanvaardbaar”, heette het.
Bijgevolg: als een instapsom niet meer toegelaten is bij associatie, is er dan tout court nog een instapsom veroorloofd? De Orde reageerde weer met een bijkomend advies: toetredingsvergoedingen zijn toegelaten als de intredende arts aandelen verwerft van de vennootschap.
Dus stond het licht op groen voor de verwerving van immateriële bestanden, zou je dan denken. Maar in het advies zat een angel: een patiëntenbestand kan geen deel uitmaken van dat immateriële… terwijl net dat patiëntenbestand uitermate belangrijk is, daar hoeft geen tekening bij. “Wil men die optie strippen, dan ontstaat een reuzeprobleem”, meent Sander Briké. Hij haalt nog een tweede element contra aan. Door de steeds sterkere integratie van associatie-overeenkomsten lijkt het niet meer dan logisch dat men een bedrag betaalt in ruil. Vandaag worden in de praktijk heel vaak bedragen op tafel gelegd om een patiëntenbestand over te nemen.“
Kritiek is dus zeker mogelijk op het deontologisch verbod dat zowel juridische als deontologische consequenties heeft, besluit de auteur. “Het spanningsveld tussen deontologie en wetgeving blijft. Men zou hier vennootschapsrecht kunnen laten spelen” , suggereert de auteur. Voor Briké is het cruciaal dat de orde rekening zal houden met het gewijzigde wetgevend kader waar de arts ondernemer is en zich op het speelveld van de onderneming begeeft.
Raf Van Goethem en Sander Briké: Artsenassociaties. Over professionele samenwerkingsverbanden tussen artsen. Uitg. Intersentia, 2023. ISBN 978-94-000-1554-8. Verschenen in de reeks gezondheidsrecht. Prijs: 145 euro. Tot 28 februari 2023 online te bestellen voor 101,50 euro.