De afschaffing van de deontologische plicht tot voorlegging van samenwerkingsovereenkomsten aan de provinciale raad stemt Florence Deckers (foto) en Jellina Buelens (Arcas Law) tot nadenken.
Sinds 3 mei 2018 werd de Code van geneeskundige plichtenleer vervangen door de Code van medische deontologie die heden nog slechts 45 artikels omvat in plaats van 182.
Dat deze nieuwe Code nog steeds een ‘hot topic’ is, werd nogmaals bevestigd door de grote opkomst op de studievoormiddag “De nieuwe code van medische deontologie” die dit weekend werd georganiseerd door AHLEC.
De voorstelling van de nieuwe code op 3 mei 2018 ging gepaard met een begeleidend persbericht van diezelfde dag, waarin o.a. werd toegelicht waarom er bewust werd gekozen voor een inperking van het aantal artikels. Zo werd door dhr. Benoît Dejemeppe, de voorzitter van de nationale raad, meegedeeld dat er werd gekozen “voor een summiere tekst die de medisch ethische principes reflecteert en die bewust afstand doet van verouderde deontologische principes en regels en procedures, zoals het verplicht voorleggen van contracten van artsen aan de provinciale raden”.
Verplichte voorlegging samenwerkingsovereenkomsten
De verplichte voorlegging van samenwerkingsovereenkomsten aan de provinciale raad werd afgeschaft…
Het oude artikel 159,§4 van de Code van geneeskundige plichtenleer bepaalde inderdaad dat élk ontwerp van statuten, huishoudelijk reglement, of oprichtingsakte van een vennootschap of vereniging, elk ontwerp van overeenkomst, alsook elk stuk waarnaar daarin werd verwezen, voorafgaandelijk door elke arts ter goedkeuring moest voorgelegd worden aan zijn provinciale raad. Hetzelfde gold voor elk ontwerp van wijziging van deze stukken.
De nieuwe Code van medische deontologie voorziet deze plicht tot overlegging niet meer. In de huidige Code van medische deontologie wordt enkel nog voorzien dat de arts voor zijn beroepsuitoefening samenwerkingsovereenkomsten kan afsluiten, en dat de arts ervoor zorgt dat zijn beroepsuitoefening en de organisatie van de professionele samenwerking stroken met de bepalingen van de medische deontologie. Deze afspraken moeten schriftelijk worden vastgelegd.
…of toch niet?
Datzelfde persbericht van de Orde van 3 mei 2018 vermeldde ook dat de Orde aan de hand van bestaande adviezen, regels, praktijkvoorbeelden e.d. de deontologische regels vermeld in deze Code in detail zal uitwerken in de vorm van een compendium, aangezien het werk voor de nieuwe Code nog niet af is. Dit compendium zou in het najaar 2018 klaar zijn.
Specifiek voor het issue van het voorleggen van contracten, heeft de nationale raad van de Orde recent op 15 september 2018 de Leidraad “Contracten en vennootschappen” uitgevaardigd, waarin o.a. heel wat deontologische aanbevelingen werden opgenomen die zouden gelden bij het opstellen van deze documenten.
Hierin bevestigt de Orde nogmaals dat er sinds de nieuwe Code geen deontologische voorafgaande voorlegplicht aan de provinciale raden meer geldt ter goedkeuring. De Orde merkt in één zelfde adem wel op dat de contractuele plicht tot voorlegging van wijzigingen in bestaande contracten wél blijft gelden.
Eerder werd hieromtrent reeds door Liesbeth Lafaut opgemerkt dat heel wat bestaande contracten en statuten op vraag van bepaalde provinciale raden een clausule bevatten die de rechtsgeldigheid van elke wijziging of vervanging van het contract laat afhangen van de voorafgaande goedkeuring door de Orde. Dergelijke contractuele plicht tot voorlegging wordt inderdaad niet ongedaan gemaakt door de wijziging van de code. Het is hierop dat de Orde doelt.
Af te wachten valt of de provinciale raden een voorgelegd ontwerp van wijziging zullen goedkeuren, waarin net wordt bepaald dat de clausule omtrent de voorlegverplichting aan de provinciale raad uit het contract wordt geschrapt. Wordt deze goedkeuring immers niet gegeven, dan zal elke navolgende wijziging nog steeds moeten worden voorgelegd en goedgekeurd.
Daarnaast benadrukt de Orde in deze leidraad dat het artsen steeds vrij staat een deontologisch advies te vragen aan de provinciale raad.
Tuchtsanctie?
De vraag rijst hierbij welk gevolg de provinciale raden zullen geven aan dergelijk ‘vrijblijvend ingewonnen’ (maar niet nageleefd) deontologisch advies over een (wijziging van een) contract. Kan het niet volgen van dergelijk advies bijvoorbeeld tot een tuchtsanctie leiden?
Voorgaande heeft tot gevolg dat de artsen heden in het ongewisse blijven over hun deontologische plichten bij het opstellen en wijzigen van contracten. De kans is bovendien reëel dat elke provinciale raad hierin een eigen modus vivendi zal ontwikkelen, wat de onzekerheid nog zal versterken.
Alhoewel de intentie van de Orde om af te willen stappen van starre deontologische (procedure)regels, alleen maar kan worden toegejuicht, dient de Orde de huidige deontologische onzekerheid uit te klaren en tevens te voorkomen dat de vooruitstrevende afschaffing van de voorlegplicht uiteindelijk niets om het lijf heeft. Wij hopen op meer duidelijkheid in het aangekondigde compendium.