Het hele ziekenhuissysteem in België en elders wordt nu ingezet voor de behandeling van SARS-CoV-2. Het ziekenhuis is nu volledig ‘geherorganiseerd’ in die zin.
Dat geldt ook voor het klinisch onderzoek. Een groot aantal studies diende te worden onderbroken, omdat de mogelijke voordelen van deelname aan de studie mogelijk niet opwegen tegen het risico het SARS-CoV-2 op te lopen bij de passages in het ziekenhuis. De onderzoekers en het onderzoekspersoneel hebben zich moeten aanpassen, hebben voorrang moeten geven aan bepaalde studies en hebben de wijze van follow-up bijgesteld (consultatie via telefoon, levering van het geneesmiddel).
We weten niet wanneer en in welke vorm de studies die on hold gezet werden zullen hervatten. Dat zet dus een enorme domper op het klinisch onderzoek in Europa en wereldwijd.
Een ander gevolg van de epidemie is dat alles sneller gaat. Als onderzoekers een idee hebben uitgewerkt voor een klinische studie, kan het nog meerdere jaren duren voor de studie effectief wordt uitgevoerd. Die tijd is nodig voor het uitwerken van de studieopzet: de vraag preciseren, nagaan wat de beste benadering is, de nodige experts bijeenkrijgen en de tijd dat het dossier door de molen van de regelgevende overheden wordt gedraaid.
Sinds begin 2020 is dat helemaal veranderd. Het gebeurt dat onderzoekers zeggen: “Ik zou graag dat geneesmiddel willen testen”, en enkele weken later is de studie al gestart. In dergelijke gevallen bestaat het risico dat projecten worden aangeprezen die het uiteindelijk toch niet zullen halen, of omgekeerd dat projecten worden stopgezet die toch een meerwaarde zouden kunnen zijn voor sommige kinderen. Dat is het probleem nu. Het gaat zo snel, vooral onder druk van de media, dat het soms te snel gaat. Dat is toch iets om over na te denken. Het zou ook kunnen dat verschillende groepen nu elk binnen hun eigen vakgebied werken zonder integratie van verschillende disciplines.
Wat covid-19 betreft, telde de WGO op 2 november 2020 40 studies bij kinderen, waarvan een aantal nog niet effectief zijn opgestart. De meeste zijn observationele studies. Er worden dus geen geneesmiddelen in getest.
Al die studies worden uitgevoerd bij kinderen die in het ziekenhuis zijn opgenomen, maar er lopen ook onderzoeken bij kinderen die in de privésector worden gevolgd of die op een spoedafdeling worden behandeld.
Als we erin zouden slagen de pathogenese en de specifieke kenmerken van de infectie bij kinderen en zuigelingen te ontrafelen en als we te weten zouden komen waarom de respons op het coronavirus anders is bij kinderen dan bij volwassenen, zou ons dat hopelijk ook een beter inzicht kunnen geven en kunnen uitmonden in een betere behandeling voor covid-19 bij oudere patiënten.
Tegen de achtergrond van de pandemie zijn kinderartsen ook gaan nadenken over hun praktijk en hebben ze oplossingen gezocht. Er werden zelden zoveel mensen gemobiliseerd als nu. Er zijn nu projecten opgestart die men anders nooit zo snel in de steigers had kunnen zetten. De pandemie heeft de zaken versneld. We moeten er lessen uit trekken voor als de twee systemen naast elkaar moeten evolueren: hetklinisch onderzoek naar covid-19 en de rest van het klinisch onderzoek, dat ook moet worden hervat.