“Ik word naast de atletiek ook graag mentaal nog uitgedaagd”

Arts worden was haar eerste ambitie, maar de atletiek liet haar niet los. Helena Ponette blijft beide passies combineren en staat straks als studente geneeskunde op de Olympische Spelen in de 4x400 meter.

Helena Ponette studeert geneeskunde aan de KU Leuven, waar ze in de tweede master zit en een thesis schreef over roboturologie. ‘Mijn papa is uroloog, misschien heeft dat mijn keuze ook wel bepaald’, lacht ze. In september begint ze aan haar stage en coassistentschap. Dankij een contract bij Topsport Vlaanderen kan ze haar studies combineren met atletiek op het hoogste niveau. Met de Belgian Cheetahs, de vrouwelijke 4x400 meterploeg, haalde ze midden juni brons op het EK in Italië. In juli wachten de Olympische Spelen, waarvoor haar selectie normaliter op 1 juli officieel werd.

Helena Ponette: ‘Ik probeer de Spelen te benaderen als de andere kampioenschappen, ook al weet ik dat het evenement veel groter is. Ellen Schouppe is de teampsycholoog van de Cheetahs. Met haar ga ik zeker een paar sessies doen over hoe ik het beste kan omgaan met alle drukte en hoe ik het minste kan worden afgeleid.’

Hoe ben je in de geneeskunde en in de atletiek terechtgekomen?
“Ik wist al langer dat ik dokter wilde worden dan dat ik topsporter wilde worden. Mijn droom was dokter te worden. Mijn beide ouders zijn arts, en mijn beide grootvaders eigenlijk ook. Mijn jongere broer studeert ook geneeskunde en mijn oudere zus is apothekeres. We zijn echt de klassieke doktersfamilie.”

“Sinds mijn achtste doe ik aan atletiek. Toen ik ging studeren dacht ik dat ik daar geen tijd meer voor zou hebben. Aan de unief kon ik de combinatie nog net volhouden. Maar ik werd steeds beter in atletiek, dus toen dacht ik: waarom probeer ik daar niet meer uit te halen?”

“In mijn derde bachelor voelde ik dat ik een keuze moest maken: verder doen met het volledige studieprogramma, na anderhalf jaar aan mijn stage beginnen en stoppen met atletiek of de gok wagen om mijn studies wat te minderen en te zien hoever ik kon komen in de atletiek. En eigenlijk heb ik er direct voordeel uit gehaald door voor het tweede te kiezen. Ik heb een grote stap gezet van de nationale top naar het internationale niveau door mijn anderhalf jaar theorie in tweeënhalf jaar af te werken. Dat was de perfecte combo.”

“Ik vind het fijn om naast de atletiek ook mentaal nog wat uitgedaagd te worden. Alleen lopen geeft mij niet genoeg voldoening. De combinatie van studie en sport zie ik dan ook eerder als iets positiefs dan als iets negatiefs.”

Had je al vroeger meer op atletiek moeten inzetten?
“Nee, ik heb in mijn bachelor mijn vriendengroep kunnen opbouwen binnen de geneeskunde en geleerd efficiënt met mijn tijd om te gaan en snel keuzes te maken. Dat heeft mij geholpen om als atleet gedisciplineerd te kunnen werken. Nu mijn thesis is ingediend, kan ik mij voor het eerst enkel en alleen op atletiek focussen. Ik merk wel dat ik echt nieuwe hobby’s moet zoeken, omdat ik me anders ga vervelen. (lacht) Dus ik probeer wat vakken op te frissen om in september niet onvoorbereid aan mijn stage te beginnen.”

Dokters zijn de slechtste patiënten, wordt weleens gezegd. Hoe ga je ermee om dat je als student geneeskunde zelf kennis hebt van mogelijke blessures?
“Op het vlak van blessures heb ik redelijk vroeg door als er een probleem is, maar als atleet mag je je ook niet te bewust zijn van alle pijntjes. Als sporter heb je altijd wel iets. Dat kan niet noodzakelijk altijd veel kwaad. Ik probeer wel snel genoeg naar de dokter te gaan in plaats van zelf de dokter te spelen. (lacht) Ik vind het ook leuk om de fysiologische achtergrond van trainingen te snappen. Twee jaar geleden heb ik daarom als keuzevak inspanningsfysiologie gevolgd.”

Wat trekt je aan in de 400 meter?
“De 400 is een nummer dat op het vlak van trainingen op verschillende manieren benaderd kan worden. Sommigen benaderen het iets meer vanuit de lange afstand, anderen meer vanuit de sprint. Dat is interessant om te zien, vind ik. Bij de lange afstanden krijg ik meer het gevoel dat iedereen wat op dezelfde manier traint. In de 400 meter zit variatie omdat er veel aspecten in samenkomen. Je doet zowel aerobe als anaerobe trainingen en ook het biomechanische aspect van het sprinten is belangrijk. Die variatie vind ik leuk. Om mijn anaerobe capaciteit te verbeteren, doe ik sinds vorig jaar ook hypoxie trainingen.”

Wat houdt zo’n hypoxietraining in?
“We trainen in een hypoxiekamer in de kelder van het Gymnasium (Sportkot, red.) in Leuven. Dat is een kamer waarin ze extra stikstof pompen, zodat de zuurstofconcentratie procentueel lager lager ligt. Daardoor krijg je het gevoel dat je op hoogte aan het lopen bent. We doen dan een weerstandstraining van een halfuur - sprinten - op de loopband. Het is de bedoeling dat je direct verzuurd bent, zodat je een groot volume kan trainen met verzuring zonder het risico op blessures te verhogen. Zou je dat op de piste doen, dan moet je al veel herhalingen doen voor je aan die verzuring zit.”

Trainen in een kelder, het is niet het beeld dat buitenstaanders van topsport hebben.
“Nee. (lacht) De kelder is zeker niet de leukste plek. Ik heb er dan maar wat posters opgehangen om het gezelliger te maken. Maar ik ben blij dat atletiek ook vaak buiten plaatsvindt. We gaan vaak naar het buitenland om in de zon te trainen. Je spieren warmen dan ook sneller op, waardoor je beter kan lopen.”

“Ik vind wel dat er soms een te negatief beeld bestaat over topsport. Veel mensen denken dat topsporters strikt moeten leven, nooit met vrienden kunnen afspreken en eerder freaks zijn, terwijl ik dat zelf helemaal niet zo ervaar. Ik ken niet veel atleten die alle voeding afwegen. Je komt er ook wel met je intuïtie. Dat hoeft niet zo afgewogen als in het wielrennen bijvoorbeeld. Ik eet gewoon gezond. Daarnaast brengt de sport mij ook in contact met mensen van over heel de wereld en uit alle lagen van de maatschappij. Ik zou, denk ik, een kleiner wereldbeeld hebben als ik alleen maar geneeskunde zou studeren.”

Hoe schat je jullie kansen op de Olympische Spelen in?
“Ik denk dat een finale zeker mogelijk moet zijn. En dan gaan we er vanuit dat we voor een medaille strijden. Dat is altijd onze strategie geweest.”

Lees ook:
>
Olympische Spelen - ‘AI zal ons helpen om patronen te ontdekken’ (dr. Parys)
> MS-patiënte keeper op Olympische Spelen
> Je moet jezelf ook limieten opleggen" (dr. Olivier Henry)
> Prof. dr. Johan Bellemans (BOIC) over de jacht op sportieve knalprestaties

U wil op dit artikel reageren ?

Toegang tot alle functionaliteiten is gereserveerd voor professionele zorgverleners.

Indien u een professionele zorgverlener bent, dient u zich aan te melden of u gratis te registreren om volledige toegang te krijgen tot deze inhoud.
Bent u journalist of wenst u ons te informeren, schrijf ons dan op redactie@rmnet.be.