De regionale sociale rechtbank van München (Landessozialgericht, LSG) kwalificeert het werk van een arts in een ziekenhuispraktijk als zelfstandig. Dat na een conflict tussen een vrouwenkliniek en een groepspraktijk. Het beroep bij de federale sociale rechtbank is toegestaan.
Externe artsen die in een ziekenhuis werken, hoeven niet altijd te worden beschouwd als bijdragenplichtige werknemers voor de sociale zekerheid. Bij wijze van uitzondering kan er sprake zijn van een zelfstandige medische activiteit als die is gebaseerd op een overeenkomst tussen het ziekenhuis en een gynaecologische praktijk die zich heeft verenigd in een associatievorm GbR (Gynäkologische Berufsausübungsgemeinschaft), oordeelde de LSG Beieren. De rechters in München stonden bijgevolg een beroep toe bij de federale sociale rechtbank (BSG) in Kassel.
De achtergrond van het geschil is een samenwerkingsovereenkomst tussen een vrouwenkliniek en een groepspraktijk op de luchthaven van München. Aangezien de praktijk, een GbR, geen operatiekamer heeft, kwam zij met de kliniek overeen dat haar artsen daar patiënten konden opereren en gebruik konden maken van de infrastructuur van de kliniek. De praktijk met zijn drie medische partners specialiseerde zich in minimaal invasieve ingrepen.
Pensioenverzekering ziet afhankelijk dienstverband
Volgens de samenwerkingsovereenkomst factureerde het ziekenhuis de behandelingen van de praktijkartsen aan de zorgverzekeraars. De GbR ontving een forfaitair bedrag per ingreep, maar ten minste 19 procent van de betalingen van de zorgverzekeraars. De vrouwenkliniek en de partner van de GbR, een professor in de gynaecologie, dienden een aanvraag in bij het Duitse pensioenverzekeringsfonds om te onderzoeken of het werk in de kliniek een afhankelijk dienstverband vormde. Zij voerden aan dat er geen contractuele relatie tussen hen bestond. Er was alleen de samenwerkingsovereenkomst tussen de kliniek en GbR.
Toch kwalificeerde de pensioenverzekering het werk van de gynaecoloog in het ziekenhuis als een afhankelijke dienstbetrekking. De arts was geïntegreerd in de ziekenhuisorganisatie en trad tijdens de behandeling op als “plaatsvervanger” van het ziekenhuis. Hij was ook bevoegd om instructies te geven aan het niet-medische ziekenhuispersoneel.
Ziekenhuis heeft geen medezeggenschapsrecht over welke arts werkt
De LSG oordeelde dat er bij uitzondering geen sprake was van een afhankelijke dienstbetrekking, maar van een zelfstandig ondernemerschap. Weliswaar heeft de BSG op 4 juli 2019 geoordeeld dat honorariumwerkzaamheden in een ziekenhuis, zelfs op kleine schaal, in het algemeen een afhankelijke dienstbetrekking vormen. Uiteindelijk hangt het echter altijd af van het totaalbeeld van de activiteit in het individuele geval. In dit geval waren de werkzaamheden van de gynaecoloog in de kliniek uitsluitend gebaseerd op de geldige samenwerkingsovereenkomst.
Volgens de uitspraak en de feitelijke omstandigheden is de activiteit niet onderworpen aan instructies. De artsen in de GbR zouden ook alleen hun eigen patiënten behandelen. De kliniek heeft geen medebeslissingsrecht over welke arts wanneer de operatie uitvoert.
De vergoeding van de ziekenfondsen zou niet aan de arts kunnen worden toegewezen. Die worden als forfaitair bedrag aan de GbR betaald. Daarnaast draagt de gynaecoloog als vennoot in de GbR een bedrijfseconomisch risico. Al met al oordeelde het LSG dat er daarom van uit moest worden gegaan dat de gynaecoloog zelfstandig ondernemer was.