Hoe doen toekomstige artsen het in hun stagejaar? De Marburger Bund, een belangrijke Duitse beroepsbelangenvereniging voor artsen, ondervroeg dit voorjaar 1.700 geneeskundestudenten en jonge artsen. Veel werk, veel verantwoordelijkheid, maar heel weinig geld. Zo kan de situatie van een groot deel van de artsen in opleiding in hun praktijkjaar worden beschreven.
De resultaten van de zogenaamde 'praktijkjaarbarometer' werden onlangs in Berlijn voorgesteld. Enkele blikvangers:
Meer dan de helft van de 1700 deelnemers aan de enquête gaf aan 40 tot 50 uur per week in het ziekenhuis te werken. Nacht- en weekenddiensten waren ook niet ongewoon. Volgens de licentieregels moeten studenten "in de regel de hele dag op alle werkdagen van de week in het ziekenhuis aanwezig zijn". Dat sluit regelmatige aanwezigheidstijden van meer dan 40 uur per week en extra taken feitelijk uit.
Een aanzienlijk deel van de stagiairs klaagt ook over het type opleiding in de ziekenhuizen. Hoewel 58 procent van de deelnemers aan het onderzoek aangaf dat ze professionele of persoonlijke ondersteuning hadden gekregen van mentoren of docenten, kreeg de overige 42 procent deze ondersteuning niet. 44 procent voelde zich niet voorbereid op praktische taken.
Volgens de Marburger Bund is het zeer alarmerend dat 77 procent van de respondenten aangaf medische kerndiensten te hebben verricht zonder toezicht van een arts. Bijvoorbeeld anamneses, onderzoeken, diagnoses of verklarende gesprekken.
Diensten die gedelegeerd kunnen worden, zoals injecties, verband verwisselen of bloed afnemen, stonden wel op de eerste plaats met 97 procent. Stagiairs voeren echter ook vaak niet-medische taken uit zoals boodschappen doen die niemand anders wil of kan doen. Maar liefst 83 procent van de artsen in opleiding kreeg deze taken toegewezen.
Een vraag peilde ook naar de manier waarop studenten hun levensonderhoud tijdens hun praktijkjaar financieren.
Velen konden voor een stuk terugvallen op een kostenvergoeding (63,1%), ruim een kwart had een bijbaantje (28,9%), een op de zeven (14,1%) genoot een BAföG (soort studiebeurs), de meesten (77,6%) werden daarnaast onderhouden door hun familie. Andere, niet gespeficeerde inkomstenbronnen stipten nog 17,7% van de respondenten aan.
De enquête liep In maart en april van dit jaar en er namen ongeveer 1.700 geneeskundestudenten en artsen van wie stage niet langer dan drie jaar geleden werd afgerond, deel aan. Twee derde van de deelnemers was vrouw, wat ongeveer overeen met het aandeel vrouwen onder geneeskundestudenten.