Op vraag van Bvas had de medicomut een agendapunt ingepland over de regels in verband met deconventionering. Het officiële (de)conventiepercentage in ons land berust immers op drijfzand om de eenvoudige reden dat men vertrekt van een onduidelijke definitie van wat een 'actieve arts' is. Bijgevolg verbreedt of versmalt de noemer van de breuk 'conventiepercentage' afhankelijk van het uitgangspunt. Eens dat uitgeklaard, kan een debat starten over de reden waarom artsen deconventioneren.
Wat voorafging: het Riziv omschreef een actieve arts als 'een arts met minstens één ambulant contact per jaar'. Op de keper beschouwd is dat uiteraard een veel te brede definitie.
Het IMA (Intermutualistisch Agentschap) gaat in zijn studie uit van een arts met minimaal 500 contacten als criterium van wat een actieve arts is. Automatisch maakt dat een groot verschil uit voor het aantal betrokken artsen bij de conventie. "In het geval van het Riziv worden immers 41.600 artsen bij de (de)conventieberekening betrokken, maar volgens het uitgangspunt van het IMA (IMA-rapport) zijn er dat slechts 33.970", aldus Bvas. Ga je alleen af op de Riziv-accrediteringscijfers, dan zakt dat aantal actieve artsen zelfs nog verder naar 32.163. "Deze laatste twee cijfers liggen ongetwijfeld een stuk dichter bij de werkelijkheid", meent dr. Blanckaert. "Neem je alleen de actieve huisartsen in aanmerking, dan zou het aantal actieven zelfs van 14.746 (Riziv) naar 9.715 (IMA) donderen.
Los daarvan uitte Bvas ook kritiek op het IMA-rapport dat op zijn minst enkele tegenstrijdigheden bevat (onverklaarbare stijgingen) voor de cijfers inzake deels geconventioneerden. Dat het rapport op basis daarvan al verregaande conclusies trekt, is dan ook te kort door de bocht.
Toegankelijkheid versus supplementen
De zorgtoegankelijkheid wordt verder vaak aangehaald ter verdediging van het conventiesysteem en ter bestrijding van de supplementen. "Maar die toegankelijkheid is voor de eerste lijn meer dan behoorlijk aangezien een massale meerderheid van huisartsen geconventioneerd is volgens IMA", argumenteert dr. Blanckaert. "Voorts telt men bij de groep die ambulant werkt – en die een pak consultaties op zich neemt – in grote mate deels geconventioneerden, net omdat ambulante praktijken verwaarloosd worden in het systeem."
Dr. Blanckaert gaat voor die laatste vaststelling terug tot in 1964 toen de grondvesten van het systeem gelegd werden: “Men koos er destijds voor om consultaties forfaitair te honoreren in die zin dat er een vast bedrag op geplakt werd voor iedereen, daar waar die consultaties niet voor iedereen kostendekkend zijn. Zo rekent een oftalmoloog hetzelfde consulttarief aan als een huisarts, maar hij moet wel meer materiaalkosten betalen."
"Vermits die raadpleging niet kostendekkend is, haalt men het geld bij de patiënt. Voor de ambulante sector komen ziekenfondsen immers niet tussen voor het patiëntendeel. Tenzij privéverzekeraars dan...
> "Hoe kan dat, 9.000 artsen erbij op vijf jaar tijd?" (Bvas)
> "Supplementenverbod is jackpot voor ziekenfondsen" (Kamer)