Dokter Dirk Maes (Niaz en AZ Sint-Lucas Gent), wil niet dat we in de accreditatiediscussie het kind met het badwater weggooien. De zorg moet sowieso minimaal gedocumenteerd worden, en dan is accreditatie de beste weg, vindt hij. Al staat hij ook open voor moderniseringen van het systeem. Dat moet ook wegens de kortere ligduur en de netwerkvorming die nog meer tijdsdruk met zich meebrengt.
Of we naar aanleiding van de opnieuw opgeflakkerde discussie over de kost van ziekenhuisaccreditatie versus de voordelen ervan niet eens langs kunnen komen? We gaan graag in op de vraag van de nieuwbakken ziekenhuisdirecteur dr. Dirk Maes. Uroloog Maes was voordien 12 jaar aan de slag als hoofdarts in ‘zijn’ ziekenhuis AZ Sint-Lucas Gent. Hij is ook voorzitter van het college kwaliteitsverklaringen Niaz (1).
Dirk Maes: “Ik maakte het hele verhaal kwaliteitsevolutie en -denken mee. Geen enkel systeem is perfect, maar we moeten opletten dat we het kind niet met het badwater weggooien. Er vond in Vlaanderen toch een hele evolutie plaats over het kwaliteitsdenken. Als men dan in een artikel beweert dat de accreditatie 600.000 euro per jaar kost (cfr. Willeke Dijkhoffz, GZA, die afstand nam van de JCI-accreditatie, red.), dan blijft dat hangen bij de artsen en neemt de weerstand in ziekenhuizen toe ‘want de artsen betalen dat mee’.”
“Alles hangt ervan af hoe je je rekeningen maakt. Zelfs zonder externe auditcontrole moet je sowieso geld besteden aan je kwaliteit. Onze externe audit kost 35.000 euro per jaar. Maar uiteraard hebben wij kwaliteitscoördinatoren. Die je ook nodig hebt zonder externe audit, tenzij je je kwaliteitssysteem laat imploderen.”
De kost zit hem natuurlijk ook in het feit dat je je ziekenhuis voor een flink stuk immobiliseert tijdens dergelijke controles en dat je personeel en artsen afleidt van hun corebusiness op die momenten.
“Ja, maar dat kan niet de bedoeling zijn van accreditatie. Je werkt kwaliteitsvol en controleert dat met allerhande technieken. De accreditatie is slechts een middel. Het gaat om kwaliteitsdenken in een ziekenhuis. Het kader van de Vlaamse overheid is alleen gebaseerd op een aantal structuren en normen. Dat zegt niets over processen.”
“Neem overdrachten die vaak gepaard gaan met incidenten. Patiënten die binnenkomen op spoed, vandaar naar de intensieve zorg, dan naar de afdeling: al die overdrachtmomenten vormen een risico. Kwaliteitssystemen moeten dat maximaal onderbouwen. Om te komen tot een systeem waarbij mensen graag tonen hoe ze werken. En zonder repressief karakter.”
Scandinavische landen die de toon zetten voor accreditatie, zijn al enige tijd op zoek naar nieuwe kwaliteitscontroles.
“Noorwegen was er zelfs mee gestopt met als gevolg dat dit op de agenda kwam op regeringsniveau. En nu overweegt men om terug te keren. Een normenkader blijft nodig. JCI houdt zich daar heel strikt aan, eerder naar de letter dan naar de geest. ‘Er is ribbeltjeskarton in uw ziekenhuis? Dan is het niet in orde!’ Daarmee ga ik niet akkoord. Deze systemen zijn evenwel lerende systemen. Niaz is daarin al fel geëvolueerd. In die zin dat men nu minder naar zorgverleners kijkt, maar vooral patiënten zal bevragen.”
De outcome, Prem’s en Prom’s. OK. Maar de patiënt kan ook maar beperkt oordelen. Artsen zijn niet mordicus tegen kwaliteitsmetingen, wel tegen de vaak overdreven registratielast en rompslomp.
“Nederland heeft daarover ook uitgebreid gediscussieerd. Met een schrappingscommissie als gevolg en met het principe: ‘ontregel de zorg’. Na veel overleg met de vakgroepen van specialisten was het besluit dat als ze alle indicatoren die ze zelf zouden bepalen, samenleggen, er meer indicatoren resten dan vroeger. De zorg moet sowieso minimaal gedocumenteerd worden.”
Dat staat dan tegenover het andere uiterste: artsen beklagen zich erover dat er een ware accreditatie-industrie is ontstaan die zichzelf in stand houdt.
“Tja, je kunt zeggen dat de Vlaamse overheid het dan maar moet doen. De documentering staat niet in rechtstreeks verband met de accreditatie. Wettelijk is bepaald wat een medisch inhoudt. Je moet dagelijks notities van een patiënt hebben. Twee keer per jaar toetsen we dat in ons ziekenhuis af. Nu nog manueel, hopelijk binnenkort elektronisch na de invoering van ons EPD. Dat is absoluut nodig. Er zijn zoals bekend 3.000 tot 4.000 vermijdbare overlijdens in België per jaar.”
“We zijn inmiddels bij een denkwijze aanbeland die al meer openstaat voor kwaliteitstoetsing. Tien jaar geleden bestond hiertegen nog veel weerstand. Sint-Lucas houdt om de zes weken een morbidity/mortality conference waarbij artsen hun cases die foutliepen, voorstellen. Daar wil ik niet vanaf. We komen uit een periode waarbij men complicaties vaak onder de mat veegde.”
“De technologie kan de rompslomp wel deels terugschroeven. Nieuwe EPD-systemen maken eenmalige registratie mogelijk. Daar wordt naartoe gewerkt. Bijvoorbeeld als bij bloedtoediening men zowel een patiënt- als bloedzakjesscan uitvoert, plus de persoon scant die het bloed toedient, dan is dat veel sluitender. Idem dito voor implantaten die gescand worden. We moeten daarin ook verder evolueren, want de ligduur van patiënten verkort en alles moet sneller. Bovendien vergt de netwerkvorming meer overleg op basis van klare afspraken.”
Het volledige interview leest u in onze volgende editie.
(1) Van dat college, hoofdzakelijk samengesteld uit Nederlanders, maken naast dr. Maes ook onder meer de Belgen Bart Van Daele en Jo Leysen deel uit. Het adviseert over de accreditatiestatus van instellingen, naar aanleiding van de bevindingen van de auditorenteams en/of de rapportages uit de instellingen zelf.
> Lees ook: Primeur: GZA stapt van JCI naar Vlaamse kwaliteitsaudit
> Lees ook: Dr. Dirk Maes nieuwe algemeen directeur AZ Sint-Lucas Gent
Laatste reacties
Luc GEUTJENS
11 januari 2020Beste redactie,
Na een loopbaan van 35 jaar als ziekenhuisarts, waarvan 13 jaar als hoofdarts in het Sint Franciscusziekenhuis van Heusden-Zolder en even lang als NIAZ-auditor ben ik nu vier jaar met pensioen. Dit laat mij toe met enige afstand te kijken naar zowel ziekenhuisgeneeskunde als accreditering van ziekenhuizen.
Hoewel ik enige weerstand tegen het "accrediteringsgebeuren" bij ziekenhuisartsen wel kan begrijpen heb ik zelf mogen vaststellen dat de evolutie van inspectie (door de Vlaamse Overheid) naar accreditering (door een onafhankelijke en internationaal erkende accrediteringsinstantie) in belangrijke mate heeft bijgedragen tot een betere kwaliteit van de ziekenhuiszorg in Vlaanderen. De keuze voor JCI door een aantal ziekenhuizen steunde mijns inziens eerder op commerciële dan inhoudelijke argumenten. Het UZ Leuven kon zich toch niet als tweede ziekenhuis in Vlaanderen door het NIAZ laten accrediteren nadat het Virga Jesseziekenhuis in Hasselt reeds een kwaliteitslabel kreeg van deze toen nog zuiver Nederlandse accrediteringsinstantie. De (veel) hogere kosten en de taalbarrière vormden geen bezwaar voor een academisch ziekenhuis met internationale uitstraling maar dat engelstalige auditoren, via tussenkomst van beëdigde tolken, alle nodige informatie kunnen verkrijgen bij de ziekenhuismedewerkers op de werkvloer maak je mij niet wijs. Het enige voordeel van de JCI-accreditering door een aantal ziekenhuizen in Vlaanderen is geweest dat ook het NIAZ zichzelf permanent in vraag heeft moeten stellen.en bijsturen.
Volledig in overeenstemming met het standpunt van dr. Maes kan ik bevestigen dat de NIAZ-accreditering, zowel in mijn eigen ziekenhuis als in de vele ziekenhuizen (In Nederland en Vlaanderen) die ik mocht bezoeken als NIAZ-auditor, in belangrijke mate heeft bijgedragen aan een verbeterde kwaliteitscultuur in onze Vlaamse ziekenhuizen. Zelfs als (nog) niet wetenschappelijk aantoonbaar is dat accreditering op zich bijdraagt aan een zeer complex gegeven als de kwaliteit van de zorg twijfel ik er geen ogenblik aan dat veel risico's die vroeger onder de radar bleven nu niet alleen aan het licht komen maar ook bespreekbaar gemaakt worden. Dit maakt dan ook dat preventieve en corrigerende maatregelen niet allen kunnen genomen worden maar dat dergelijke maatregelen ook daadwerkelijk toegepast worden. Het verschil tussen disciplinespecifieke kwaliteit, die onze artsen en andere zorgverleners zeker bezitten, en de kwaliteit waar de accreditering naar kijkt is dat deze laatste zich vooral richt op communicatie (tussen zorgverleners onderling en met de door hen behandelde patiënten en hun omgeving) en organisatie binnen en tussen de verschillende teams die instaan voor goede zorg.
Indien men ziekenhuisaccreditering wil afvoeren moet eerst een volwaardig alternatief in het leven geroepen worden en het lijkt mij onwaarschijnlijk dat dit alternatief van onze overheid zal komen. Van deze overheid zou men wel mogen verwachten dat zij kwaliteitsinitiatieven ondersteunt en bij voorkeur ook financieel.
Met vriendelijke groeten,
Dr. Luc Geutjens