Hulpverleners en andere beroepen die in contact komen met slachtoffers van seksueel misbruik, botsen soms op hun beroepsgeheim. Aan de wetgeving rond die geheimhouding werd de voorbije jaren al gesleuteld, onder meer omdat de maatschappij de voorbije jaren fel evolueerde. Daarbij werd er vanuit een soort van steekvlampolitiek gekozen voor een verdere uitholling van het beroepsgeheim, zei gezondheidsjurist Tom Goffin in de Kamercommissie seksueel misbruik in de Kerk en daarbuiten.
Al meer dan 200 jaar ligt het beroepsgeheim vast. Het concept kent zijn oorsprong in de Code Pénal van Napoleon, en is al die tijd zo goed als onveranderd gebleven. In essentie gaat het om een "circle of trust", waar enkel en alleen die twee mensen in zitten en waarbij de informatie dus niet naar buiten kan en mag, legde Goffin uit. "In die tijd volstond dat beperkende systeem, toen enkel priester, huisarts of burgemeester hoge functies bekleedden."
Vandaag, in de huidige informatiemaatschappij, is dat anders. Hulpverlening moet op de correcte manier kunnen gebeuren, misdrijven moeten vermeden kunnen worden. "Daarom heeft de wetgever uitzonderingen toegevoegd aan dat artikel 458 van het Strafwetboek: er zijn als het ware gaten geprikt in die circle of trust", zei Goffin. "Het probleem is dat met die geleidelijke aanpak van ad-hocoplossingen het beroepsgeheim eigenlijk uitgehold werd, terwijl er eigenlijk een fundamentelere wijziging nodig is. Er is geen totale visie ontwikkeld over hoe we met het beroepsgeheim moeten omgaan."
Kritiek: twee groepen
In de kritiek op het beroepsgeheim ziet Goffin twee groepen. Er is enerzijds de paraplupolitiek, waarbij het beroepsgeheim wordt ingeroepen om het beroep, eerder dan het slachtoffer, te beschermen. "En aan de andere kant hoor je dat elke uitzondering nefast is voor de vertrouwensrelatie", zegt Goffin. "En ook die kritiek moet in overweging genomen worden. Bij de gewenste globale aanpak moeten beide kritieken dus meegenomen worden."
Personen die vandaag beroepsgeheim hebben, hebben dat vanuit hun functie en kwalificaties, stelt Goffin vast. "Waarom vertrouwen we hen niet in het omgaan met de informatie die ze krijgen, en dat ze zelf afwegen wat ze daarmee moeten doen? Mensen met een beroepsgeheim hebben een verantwoordelijkheid om hier op een correcte manier mee om te gaan. Maar als maatschappij hebben we nog vele stappen te zetten over hoe dat correct ingevuld moet worden."
Een wettelijk kader is daarbij het topje van een piramide voor Goffin, met daaronder een bredere basis van sectorale referentiekaders of gedragscodes. Onderaan, de breedste basis, zit de perceptie van het individu, dat voor Goffin blijvend mee moet worden opgenomen in de bepaling van referentiekaders. "We moeten vermijden dat de omgang met het beroepsgeheim zich beperkt tot de top van die piramide, en het vooral spelen op de twee onderste lagen", stelt Goffin nog.
In het nieuwe strafwetboek, dat momenteel nog zijn parlementaire weg aflegt, zijn er rond beroepsgeheim opnieuw bepalingen opgenomen, maar die volstaan voor Goffin niet. "Ik vind het een herhaling van artikel 458. Het blijft beperkt tot de mogelijkheid om de paraplu te laten opengaan, en dat mag het niet zijn."