Diverse gezondheidszorgbeoefenaars en hun beroepsverenigingen vorderden de vernietiging van de nieuwe btw-vrijstellingsregeling voor de medische verzorging buiten een ziekenhuisopname. Volgens hen bepaalt de wetgeving niet of de medische verzorging door chiropractors en osteopaten van btw is vrijgesteld. Bovendien bekritiseren zij de btw-vrijstelling die de zorgverleners die niet in een wettelijk raamwerk zitten, soms genieten.
Het Hof merkt op dat de btw-vrijstelling automatisch wordt toegepast op (tand)artsen, apothekers, kinesitherapeuten, verpleegkundigen, vroedvrouwen, hulpverleners-ambulanciers, klinisch psychologen, klinisch orthopedagogen en paramedische beroepen, naast die op homeopaten, chiropractors, osteopaten en acupuncturisten.
De zorgverleners die niet onder die wetgeving vallen, moeten aan twee grondvoorwaarden voldoen om de btw-vrijstelling te genieten:
- beschikken over een certificaat van een erkende instelling
- de noodzakelijke kwalificaties hebben om kwaliteitsvolle medische verzorging te verlenen die soortgelijk is aan de eerder vermelde beoefenaars.
Volgens het Hof wordt de draagwijdte van de btw-vrijstelling dan ook voldoende afgebakend. Het Hof verwerpt het beroep.
Ter herinnering: de nieuwe regeling voorziet erin dat de btw niet van toepassing is op de medische verzorging met een therapeutisch doel die wordt verleend door :
(1) de beoefenaars van de gezondheidszorgberoepen bedoeld in de wet van 10 mei 2015, namelijk de artsen, tandartsen, apothekers, kinesitherapeuten, verpleegkundigen, vroedvrouwen, hulpverleners-ambulanciers, klinisch psychologen, klinisch orthopedagogen en beoefenaars van paramedische beroepen,
(2) de beoefenaars van de niet-conventionele praktijken bedoeld in de wet van 29 april 1999, namelijk de homeopaten, chiropractors, osteopaten en acupuncturisten, en
(3) de beoefenaars van andere beroepen of praktijken voor zover zij beschikken over een certificaat van een erkende instelling, zij de noodzakelijke kwalificaties hebben om kwaliteitsvolle medische verzorging te verlenen die soortgelijk is aan die van de 2 beoefenaars bedoeld in de wetten van 10 mei 2015 en van 29 april 1999 en zij de fiscale administratie op de hoogte brengen vóór de toepassing van de vrijstelling. Verschillende personen die het beroep van kinesitherapeut, logopedist, vroedvrouw en ergotherapeut uitoefenen en verschillende beroepsverenigingen die die beroepen vertegenwoordigen, vorderen de vernietiging van die nieuwe wetgeving.
Beginsel van gelijkheid en niet-discriminatie
De verzoekende partijen voeren aan dat de nieuwe wetgeving het beginsel van gelijkheid en niet-discriminatie, het fiscaal wettigheidsbeginsel, het rechtszekerheidsbeginsel en de Europese btw-richtlijn schendt. De verzoekende partijen klagen allereerst aan dat de bestreden wetgeving niet bepaalt of, noch onder welke voorwaarden, de medische verzorging door chiropractors en osteopaten van btw is vrijgesteld
Het Hof verwerpt die kritiek. Het Hof stelt vast dat de btw-vrijstelling automatisch wordt toegepast op de beoefenaars bedoeld in de wet van 10 mei 2015 en op de beoefenaars bedoeld in de wet van 29 april 1999, onder wie de chiropractors en de osteopaten. Zodoende heeft de wetgever alle zorgverleners die het voorwerp van een wettelijk kader uitmaken, op dezelfde wijze willen behandelen. De wetgever heeft dus zelf bepaald dat de medische verzorging door chiropractors en osteopaten van btw is vrijgesteld, en heeft de regeling van die vrijstelling zelf bepaald.
De verzoekende partijen bekritiseren vervolgens de btw-vrijstelling die de zorgverleners die niet het voorwerp van een wettelijk kader uitmaken, onder bepaalde voorwaarden genieten. Bovendien menen zij dat de bestreden wetgeving onvoldoende nauwkeurig is.
Het Hof verwerpt ook die kritiek. Volgens het Hof wordt de draagwijdte van de btw-vrijstelling voldoende afgebakend. Opdat de zorgverleners die niet het voorwerp van een wettelijk kader uitmaken, de btw-vrijstelling kunnen genieten, moeten zij immers: beschikken over een certificaat van een erkende instelling en de noodzakelijke kwalificaties hebben om kwaliteitsvolle medische verzorging te verlenen die soortgelijk is aan die van de eerder vermelde beoefenaars. Daarenboven moeten die zorgverleners, vóór de toepassing van de vrijstelling, de fiscale administratie op de hoogte brengen. Die kan dus in elk concreet geval nagaan of beide voorwaarden worden vervuld. In dat verband wordt in verschillende waarborgen voorzien: mogelijkheid om te verzoeken om een voorafgaande beslissing, verplichting voor de fiscale administratie om de beginselen van behoorlijk bestuur te eerbiedigen, en de mogelijkheid om een beroep in te stellen bij de rechter.
Het Hof verwerpt dus het beroep.